Verhuizen

Over een paar weken gaan we verhuizen. Een activiteit die bij veel mensen die je tegenkomt gepaard gaat met de vraag: ‘En, zijn jullie er al helemaal klaar voor?’

Terwijl ik denk aan de spullen die thuis opgestapeld staan antwoord ik dan heel nonchalant: ‘Oh, ja hoor! We hebben al bijna alles ingepakt!’

Een leugen.

Want bij de activiteit die ‘het inpakken van spullen en het ordenen van dozen’ heet, komt helemaal geen ‘we’ aan te pas. Sterker nog, ik kan me niet herinneren dat ik ook maar met één vinger een doos heb aangeraakt. Of gevuld.

En toch wordt het huis iedere week een stukje leger. Iedere maandag als ik thuis kom van werk, dan is het net alsof er een leger kabouters langs is gekomen om stiekem kasten leeg te ruimen, schilderijen van muren te halen en – oh de horror! – alle mini-magneetjes van de koelkast te plukken.
Het klinkt als een sprookje dat te goed is om waar te zijn en dat is het dus ook. Het kabouterleger bestaat namelijk niet uit kleine ijverige mannetjes met puntmutsen, maar uit één grote man die vermomd als een soort Grote Vriendelijke Reus ervoor zorgt dat mijn verhuis-uitstelgedrag niet uitmondt in last-minute inpakstress.

Terwijl ik als een kip zonder kop in ons huis rondloop en niet weet waar ik überhaupt zou moeten beginnen, ruimt en pakt de man op en in alsof het een lieve lust is. Het lijkt soms bijna alsof hij er plezier aan beleeft. Iets wat ik mij haast niet voor kan stellen en terwijl het schuldgevoel aan mij knaagt, bak ik ter compensatie maar extra stapels pannenkoeken om dan in ieder geval de liefde nog maar te voeden.

’s Avonds, als we op de badkamer onze tanden staan te poetsen en de man met het tandpasta-schuim op zijn lippen ‘nog even’ wat spullen inpakt, houd ik het niet meer.

“Sorry”, zeg ik. “Sorry, dat ik niet zo’n goede verhuizer ben.”
De GVR glimlacht en zegt: “Ach, dat weet ik toch. Jij houdt niet van verhuizen, ik niet van rotzooi. Maar, ik houd wel van jou en jouw pannenkoeken zijn het allerlekkerst!”

Barst

Ineens was je daar weer.
En kwam ik je zomaar op plekken tegen. Mijn plekken. Plekken waar jij nooit was geweest. Of nooit kwam. Omdat je hier niet meer was. Omdat je daar zat. Daar waar het groter, beter en spannender was.

Maar tijden veranderen. Mensen veranderen. Wij veranderen. En nu, na vier jaar, ben jij er ineens weer. Met de gebroken vaas onder je arm. En een tube lijm in je jaszak.

Ik had het natuurlijk al gehoord en wist dat het onvermijdelijk zou zijn. Dat die eerste confrontatie vroeg of laat zou komen. Immers, de wereld is klein en de plekken beperkt. Het was niet de vraag waar we elkaar zouden zien, maar wanneer. En hoe snel. En hoe het dan zou zijn. Na toen. Na vier jaar. Na dat ene moment dat jij besloot dat er geen vervolg zou worden geschreven op ons verhaal.

En zo voelde het ook. Als een boek dat je lang geleden abrupt hebt dichtgeslagen en daarna vergeten bent weer uit de kast te pakken. Inmiddels is een tweede en derde deel verschenen, maar de plotwending die daarin plaats heeft gevonden sluit niet meer aan bij het verhaal waarin jullie ooit hoofdrolspelers waren. Vier jaar is kort en lang tegelijk. Wat ooit vertrouwd was voelt nu vreemd en wat ooit kapot is gevallen blijft zichtbaar in de barsten die wel gelijmd maar nog steeds zichtbaar zijn.

Ik voel dat je toenadering zoekt. Dat het je wellicht spijt. Dat toen anders was dan nu en dat de vaas die je bij je draagt héél misschien met wat extra lijm en moeite wel een kans als tweedehands zou kunnen krijgen.

Wat jij echter niet weet is dat mijn interieur inmiddels veranderd is. Oude meubelstukken zijn vervangen door nieuwe en ik drink koffie met mensen van ‘na jouw tijd’. Mijn dromen heb je inmiddels een tijdje geleden verlaten en in de nieuwe hoofdstukken die zijn geschreven komen onze namen niet meer samen voor.

Tot nu. Nu jij verdwenen uit mijn dromen terug in mijn werkelijkheid bent gestapt. De werkelijkheid waar we elkaar tegenkomen op plekken. Mijn plekken. Plekken die nu ook van jou zijn. Plekken waar we elkaar begroeten. Wellicht zelfs met elkaar praten. Maar waar de vaas tussen ons in, ons eraan blijft herinneren dat tijd misschien wel alle wonden heelt, maar de littekens nooit helemaal kan laten verdwijnen.

De Jack Russell en de luiaard

“Maar krijg jij hier dan geen zin van om op avontuur te gaan en met een rugzak alles van de hele wereld te bekijken?!”

Als een soort hyperactieve Jack Russell stuiter ik op mijn treinstoel heen en weer en kijk met hoopvolle puppy-ogen naast me om te zien of mijn enthousiaste blikken gehoord worden. Naast me wordt echter vooral gehoord, gezien en gezwegen. Zonder op te kijken wordt de bladzijde van het programmaboekje rustig nog een keer omgedraaid waarna er nog net- met de overtuigingskracht van een kiwi – een “Oh, jawel hoor” vanaf kan.

Een ‘oh, jawel’ die eerder een manier is om mij af te schepen zonder te roepen dat ik mijn mond moet houden, dan dat het echt een bevestigend antwoord op mijn vraag is. Hij kent mij langer dan vandaag.

Zo licht ontvlambaar als ik ben, zo nuchter is hij. Het moge een wonder heten dat hij me nog nooit heeft hoeven redden uit een sekte, want als ik ergens enthousiast voor wordt gemaakt, dan duik ik er met volle vaart in. Zag ik als kind een filmpje over een schilder, dan lag de dagen erna de tafel vol met verf, papier en kwasten. Had ik een balletvoorstelling gezien, dan was ik vastbesloten later professioneel balletdanseres te worden en sloot ik me avonden in mijn kamer op om mijn stijve-hark-lijf in een spagaat te duwen.

Ook nu, na een avond de meest extreme outdoorfilms op groot scherm te hebben gekeken, voel ik het kriebelen. En zou ik het liefst direct mijn rugzak pakken om gletsjers te gaan beklimmen en in een tent bij  min 20 te slapen. Terwijl ik weet dat ik strontchagrijnig wordt van kou en een hekel heb aan kamperen omdat je altijd nét iets te nodig moet plassen als je ’s ochtends wakker wordt en dan eerst vanuit je klamme tent een half voetbalveld over moet voordat je eindelijk je op knappen staande blaas kan legen op een koud kampeertoilet.

En dat weet hij ook.
Dus beantwoord hij mijn opgewonden gekwispel met de stoïcijnse glimlach van een luiaard en aait mij over mijn bol. Nog even probeer ik al blaffend weerstand te bieden en dingen te roepen als ‘het kanaal overzwemmen’ en ‘hardlopen naar Parijs’.
Hij knikt, hij lacht en weet; morgen is een nieuwe dag. Een nieuwe dag met nieuwe ideeën en dan zou die rugzak met avonturen zomaar een kattencafé, een carrière als kleinkunstenaar of topsporter kunnen zijn.