Ze liep met een wandelstok. Iedere dag, hetzelfde blokje om. Linksaf, heuvel op, rechtsaf, heuvel af. Stilzitten kan immers altijd nog. Zeker als je drieëntachtig bent.
Ze hield ons staande zoals alleen oude mensen kunnen doen. Alsof ze alle tijd van de wereld hebben, terwijl zij juist degenen zouden moeten zijn met haast. Maar haast vertraagt met de jaren, net zoals de stappen die je zet. ‘Het blokje om duurt steeds iets langer.’
Misschien is tijd wel iets persoonlijks. Haar zoon heeft het in ieder geval niet veel. Te druk met carnavalswagens. Ja, ze snapt er ook niks van, maar ach, als die jongen er toch plezier van heeft. Kinderen moet je loslaten. Tenzij ze op een dag met een gloednieuwe camper voor de deur staan om je mee te nemen naar Lourdes. Dan moet je die kans grijpen en heel stevig vastpakken.
Haar hand klemt om de wandelstok. Open been. Zo erg dat de dokter op een ochtend besloot dat het beter was hem af te zetten. Hups, zomaar. Kun je het je voorstellen?
Gelukkig was haar man een flinke. Greep de dokter bij de keel en bespaarde daarmee het onderstel.
Over haar man gesproken; ze moest nu echt door. Zie je dat Mariabeeld daarachter? Daar kijken we op uit. Zwaai gerust als je nog eens langsloopt.
Hoe lang zeiden jullie ook alweer dat jullie hier blijven? Een week?
Och, wat heerlijk. Jullie hebben alle tijd.