Vroeger vertelde mijn moeder mij altijd dat iedereen een mooi versierde boom in de woonkamer neerzette omdat het mijn verjaardag was.
Aangezien ik een nogal goed gelovig kind was en óók geloofde dat in iedere kerk een koning woonde, slikte ik deze leugen als zoete kerstkrans. Al was het alleen maar omdat dit mij de legitimiteit én het alleenrecht verschafte om als enige het kinneke Jezus in de kerststal neer te mogen zetten.
Totdat ik er dus achter kwam dat het dus niet vanwege míj, maar uitgerekend door dat kinneke Jezus kwam dat iedereen die mooi versierde kerstboom in de woonkamer had staan.
De kerstboom is voor Jezus.
In kerken wonen geen koningen.
Overmorgen word ik vijfendertig.
En ik heb nog nooit zo hard in sprookjes willen geloven.