Met mijn hoofd in het kuiltje van jouw oksel, luister ik naar het bonzen van je hart.
De nacht plakt. Een mug zoemt.
Met de gordijnen open, liggen we in het donker te wachten op het naderend onweer dat niet komt. Weerlichten vullen de kamer met een flitsend schaduwspel. De kat kijkt met een schuin hoofd naar buiten, maar zijn angst wint het van de nieuwsgierigheid.
De wind zwelt aan en dan plots, herinner ik me een scène uit Bert en Ernie.
Over Marietje die met een flits een foto maakt, waardoor mensen van schrik met luid kabaal allemaal spullen op de grond laten vallen. Een kegelbal, blikken tomatensoep. Onweer met een vleugje jeugdsentiment.
De spullen die nu op de grond vallen klinken ver weg. Het knipperen van de weerlichten werkt bijna hypnotiserend.
Langzaam worden mijn oogleden zwaar. Met mijn hoofd in het kuiltje van jouw oksel, luister ik naar het bonzen van je hart. Het klinkt als donder in de verte.
Flits boem. Flits boem. Flits boem.
Je arm houdt mij vast.
Jij laat me niet vallen.