Onlangs vond de Nationale Tuinvogeltelling plaats. Nu heb ik geen buitengewone interesse voor biologie, maar er is één soort vogel dat ik het hele jaar door graag in de gaten houd: de paradijsvogel.
Op zich is de paradijsvogel niet lastig te spotten. Dat is namelijk precies de eigenschap die ze zo uniek maakt. Ze vallen op in het straatbeeld van grijze muizen en bruine mussen. Met hun bonte pluimage zijn ze een bijzondere verschijning, hoewel hun kakofonie aan kleuren ook wel afgedaan wordt in termen als vreemd, raar en hysterisch.
‘Doe maar gewoon dan doe je gek genoeg’, krijsen de meeuwen. Ze moeten er niet aan denken hun grijze vleugels te verruilen voor een bonte verentooi. Opgaan in de menigte is hen spannend genoeg en in de pas blijven lopen met alle trends een uitdaging op zich. Je zal immers maar opvallen en gezien worden.
Zo niet de paradijsvogel. Die is trots op wie hij is en laat de mogelijkheid niet onbenut dat te laten zien. En zo kleuren ze het straatbeeld door gewoon te zijn wie ze zijn.
Ik houd van de paradijsvogels. Niet om hun soort, maar omdat ze als soort verschillend zijn. En verschillend dúrven zijn. Terwijl het eigenlijk ook gek is dat je zoiets zou moeten durven. Want als niemand hetzelfde is, waarom zouden we er dan wel allemaal hetzelfde uit moeten zien? Waarom zouden we onopvallend door het leven moeten gaan, terwijl met slechts een paar afwijkende veren kan laten zien wie je écht bent?
Dus tel ik de vogels. En kleur mijn eigen veren.
Laat die meeuwen maar schreeuwen. Want wie niet gezien wordt, die telt niet mee.