‘Hooi hooi!’
Ik heb de deur nog maar net op een kier, maar precies ver genoeg open dat ik hem eigenlijk niet meer met goed fatsoen dicht kan gooien.
‘Hooi hooi!’ Klinkt het nog een keer. ‘Wat een heerlijk weertje hè? Heeft u er ook zo van genoten?’
Ik kijk de jongen in de deuropening aan. Ik schat hem een jaartje of negetien, begin twintig misschien. In ieder geval jong genoeg om mij als een echte ‘U’ aan te zien, maar dat kan natuurlijk ook beroepsdeformatie zijn. Hij heeft in ieder geval een iets te brede glimlach en iets te gladgestreken haar. Om over de ‘kekke polo’ en de nonchalante doch daadkrachtige houding nog maar te zwijgen.
‘Ik zal mij even voorstellen…’
Doe maar niet, denk ik, maar het is al te laat.
‘Wij zijn vandaag helemaal uit Rotterdam gekomen om U meer te vertellen over slachtoffers van oorlogsgeweld.’
De jongen blijft mij breed glimlachend aankijken. Wat is dat toch met dit soort wervers voor goede doelen, die hun verhaal vertellen alsof ze Gaston van de Postcodeloterij zijn en je een cheque van drie miljoen euro komen overhandigen? Is het zo leuk om over oorlogsverhalen te vertellen of zitten ze met hun hoofd al bij vanavond als ze van hun zuurverdiende geld weer biertjes kunnen drinken in de kroeg? En waarom komt hij in hemelsnaam helemaal uit Rotterdam?!
Te veel vragen spoken door mijn hoofd, maar Mister Smile ratelt aan de andere kant van de deuropening gewoon door.
‘Ja, stelt u het zich nou eens voor: gevlucht uit je eigen land, geen huis, geen tuin om van de zon te genieten.’
Bijna wil ik zeggen dat ik vandaag toch ook echt wel wat anders te doen had dan in mijn tuin van de zon genieten, maar ik houd me in. Met dit aura van sprankelende vrolijkheid voor de deur wil ik uiteraard niet helemaal als de zure oude mevrouw overkomen. Bovendien denk ik dat vluchtelingen in Nederland wel iets anders aan hun hoofd hebben dan het wel of niet hebben van een tuin. En dat het lachen je wel vergaat als je hun verhalen hoort.
‘En daarom zou ik u willen vragen…’
Terwijl Mister Smile zijn pen er al bij pakt, besluit ik dat het toneelstukje nu wel lang genoeg heeft geduurd. Ik wil best geven of doneren, maar dan vooral waar en wanneer ik dat zelf wil. Bovendien kies ik graag zelf mijn goede doelen. Zonder gladde verkooppraatjes.
Met volle overtuiging tover ik de breedste glimlach op mijn gezicht die ik kan zonder dat mijn mondhoeken scheuren. Ik knipper nog even met mijn ogen en dan zeg ik mijn beste Rotterdamse accent:
‘Sorry, geen interesse. Ik gaat maar eens van dat stralende weertje genieten.’