Ik kan me het moment nog goed voor de geest halen. Ik moet een jaar of zeven zijn geweest. Het was een mooie voorjaarsdag. Buiten scheen de zon. Binnen stond de radio aan. Of het een nieuws- of actualiteitenprogramma was kan ik me niet herinneren. Het enige dat ik wel weet is dat daar werd gesproken over iets waardoor bij mij een basis voor een angst werd gelegd die ik nog steeds heb: de atoombom. En dan niet zozeer die bom zelf, maar dat wat erop zou volgen: de dood. Want, als ‘de bom’ zou vallen, dan zou iedereen dood zijn. Dat zeiden ze op de radio. En hoe mooi de zon buiten ook scheen. Hoe veilig de achtertuin ook leek. Ik kon niet omhoog naar de lucht kijken zonder de angst te voelen dat we misschien wel ieder moment dood zouden kunnen vallen.
“Wil je begraven worden of gecremeerd?”
“Eh, wat?”
“Of je de grond in wil of het vuur?”
“Moet dit nu?”
“Hoezo?”
“Nou, we zitten gezellig met een biertje in de kroeg.”
“Ja, en? Ja, we zitten gezellig met een biertje in de kroeg, maar voor hetzelfde geld krijg je straks een hartstilstand en val je zo dood neer op de grond. Gezellig. Naast je biertje. En dan heb ík dus geen idee wat je wil.”
Angst voor de dood.
Hoewel ik er niet overmatig of met een obsessieve manier mee bezig ben, kan dit gevoel me soms zomaar overvallen. Als mijn vriend een avond weg is en ik alleen thuis zit bijvoorbeeld. Ongerust ben ik normaal gesproken niet, maar ik heb van die momenten dat ‘het bommetje’ in mijn hoofd knalt en ik ineens denk: “Wat als hij nu dood blijkt te zijn?” Shit! Stel dat ik straks gebeld word en hij blijkt dood. Wat doe ik dan? Ik weet helemaal niet wat hij wil!
“De meest milieuvriendelijke manier.”
“Wat?”
“Ik wil op de meest milieuvriendelijke manier begraven worden.”
“Wel de grond in dus?”
“Hoezo?”
“Vind je dat niet koud?”
“Daar merk ik toch niks van. Ik ben dood.”
“Ja, maar het idee. Dat je dan die koude donkere grond ingaat en dan opgegeten wordt door allemaal wormen.”
“Tja, dat hoort erbij. Biologisch afbreekbaar noemen ze dat.”
“Maar waar wil je begraven worden dan? Híer op de begraafplaats? Niet echt gezellig lijkt me. Als je verbrand wordt kun je in ieder geval nog op een mooie plek uitgestrooid worden. En kan ik ook een beetje van je bewaren.”
“Als jij dat wil.”
“Ja, liever wel eigenlijk.”
Naarmate ik ouder word, begint de angst voor de atoombom langzaam te verdwijnen. Tegelijkertijd besef ik me met het verdwijnen van die angst steeds meer dat het niet die bom is die ik moet vrezen, maar de kleine tikkende tijdbommetjes die in ons allemaal zitten. Hoe je het namelijk ook wendt of keert, dood gaan we uiteindelijk allemaal. En dat is iets waar ik soms liever niet teveel aan denk. Het idee is te leeg, te abstract. En zodra ik probeer dat abstracte een betekenis te geven, overmant mij dat gevoel van angst waardoor ik liever in de naïeve onwetende fase blijf hangen. Wat je niet ziet, bestaat niet. Zoiets. En zolang het klokje thuis netjes doortikt, zal de bom bij de geliefden om mij heen nog nergens afgaan. Kop in het zand en gaan met die banaan.
Maar toch kan ik er niet omheen. En móet ik er van mijzelf soms aan denken. Want wat als het toch ineens gebeurt? Wat dan?
“Wil je mij alsjeblieft niet in zo’n vieze glimmende gelakte kist stoppen? Met van die zijden kussentjes erin? Dat lijkt me zo erg! En ook niet zwart of wit. Ik wil iets kleurrijks, iets vrolijks.”
“Alsof het een feestje is?”
“Neehee. Doe niet zo flauw. Je begrijpt toch wat ik bedoel? Ik wil gewoon niet zo’n ehh…begrafenisstemming.”
“Maar dat is het dan toch?”
“Ja, maar zo hoeft het niet te voelen.”
“Ok.”
“En ik wil dus wel gecremeerd hè. Niet in die koude grond. En eigenlijk liever ook niet uitgestrooid. Ik zou überhaupt niet eens weten waar. Maar zelfs dan. Het voelt zo raar. Als je die as wegdoet dan ben ik ook ineens zo echt weg.”
Foetsie. Verdwenen.
Misschien boezemt mij dat nog wel de meeste angst in. De leegte. Het feit dat iemand weg is en nooit meer terugkomt. Tenminste, zo denk ik erover. Het gekke is namelijk dat nadenken over wat er na de dood komt, me eigenlijk niet zo interesseert. ‘Dat zie ik dan wel’, is mijn gedachte. En als dat overkomt als een kop-in-het-zand-strategie, then so be it. Weten doen we het toch niet. We hopen wel. Geloven. Maar weten? Ik weet niet beter dan wanneer je dood bent, je híer in ieder geval niet meer bent. Niet bij mij. Niet hier naast mij in de kroeg, waar ik ineens een heel mooi liedje hoor en schrik omdat ik niet weet welke plaatjes jij op je begrafenis wil horen.
“Ja, dat maakt mij toch niet uit. Wat mij betreft mag je draaien wat je wil. Jij moet er troost uit halen dan.”
“Ja, lekker makkelijk gezegd! Maar ik kan toch moeilijk draaien wat ík leuk of mooi vind? Het is jóuw begrafenis! En straks sla ik de plank helemaal mis door een verkeerd nummer op te zetten!”
“Nou, het is niet dat ik daar dan nog wat van zal zeggen.”
“Niet grappig.”
“Maar wel de waarheid.”
“Ja, en daarom wil ik het dus zo graag weten. Weten wat jij wil. Anders ga ik me daar helemaal druk over maken. Omdat jij het dan niet meer kan zeggen.”
Het besef dat het leven eindig is, is een raar iets. Dat het praten op een gegeven moment ophoudt. Het druist tegen onze wil om te bestaan in. Tegen het feit dat we hier nu gewoon zijn en vaak niet eens doorhebben dat het bijzonder is dat we het bijna automatisch doen: leven.
Ik hoef niet te weten wat jij wil. Ik hoef niet de kist en de stapel met plaatjes al klaar te hebben liggen. Ik wil er gewoon met je over kunnen blijven praten. Want zolang we kunnen praten is de bom nog niet gevallen. En schijnt de zon in de achtertuin gewoon door.
Mooi geschreven[ en als ie toch valt dan schuilen we dicht bij elkaar ]
LikeLike