Zwijgen

Zwijgend zitten we na een lange dag in de auto.
Het is een goed zwijgen. Een fijn zwijgen. Zo’n zwijgen dat alleen kan bestaan in gezelschap van vertrouwen. Het vertrouwen dat het goed is. Tussen ons.

Buiten is het langzaam donker geworden. Kleine lampjes knipperen in de verte, vergezeld door rode lampen voor ons en witte lampen in onze linkerooghoek flitsend voorbij. Het een uur eerder nog zo groene landschap is inmiddels vervormd tot een grote zwarte vlakte. Een leeg niets, met alleen die lampjes als een bijna buitenaardse herinnering aan beschaving.

De weg is rustig. We kunnen doorrijden. Met het knipperlicht via de linkerbaan langs de auto op rechts. Daar zitten twee verlichte koppies achterin. Een jongetje links, een meisje rechts. Zij houdt iets vast. Een knuffel? Haar hart? Als gezogen lijken ze opgeslokt door de beelden die zich voor hun neus in fel licht manifesteren. Een aards ruimteschip met voorin hun ouders. Strak voor zich uitkijkend. Zwijgend.

Dan legt hij zijn hand op mijn been, draait zijn hoofd naar mij toe en zegt:
‘In een parallel leven was ik dat misschien geweest.’
Hij knikt en wijst met zijn hoofd naar de stationwagen, het blauwe licht, het zwijgen.

‘Maar nu ben ik hier, met jou. En ik zou het niet eens hoeven weten, als er een ander leven zou bestaan.’

2 gedachtes over “Zwijgen

Plaats een reactie